Een hoofdstuk uit het nieuwe boekje:
De meester van de eindtijd
Midden op het grasveld vol wilde
bloemen werd op een ronde verhoging van rode baksteen gemusiceerd. De
verhoging stond op sierlijke houten pijlers en was overhuifd met een
vlechtwerk van dunne witgelakte ijzerspijlen waartegen blauweregen en
goudenregen klommen. Op het gras of op rieten tuinstoeltjes onder
kleurige parasollen zaten jong en oud, genietend van oude muziek. De
samenklank van citer, harp, viool, viola da gamba, fluit, fagot, hobo,
tamboerijn, gitaar, mandoline, luit en klavecimbel weefde een hemels
muziektapijt, waarop de geest der toehoorders rustte. Troubadours zongen
liefdesliederen en jongleurs dansten en goochelden. Het was de
jaarlijkse ‘dag van de muziek’. Ook de meester was aanwezig en genoot
van de serene klanken, de prachtige zang en dans. Toen de dag ten einde
liep, verzamelden enkele muzikanten en minnaars van oude muziek zich
rondom de meester. Onder hen was de muziekmeester, die aan de meester
vroeg: ‘Hoe lang zal er nog harmonie zijn tussen de mensen, nu de
schreeuw van vernietiging alom klinkt, wanklanken en lawaai de mens
verdoven? Vertel ons, meester, over de harmonie der sferen.’ De meester
zag oprechtheid in zijn stralend blauwe ogen, maar ook dat er over de
warme klankkast van zijn hart een snaar van lijden was gespannen, die
lichtelijk trilde toen de vraag werd gesteld. En de meester sprak:
‘Niets in het heelal bestaat op zichzelf. In het menselijk oog
weerspiegelt zich de hemel, in de hemel weerspiegelt zich het heelal.
Het kleine vervolledigt het grote en het grote vervolmaakt het kleine.
Boven en beneden vormen één geheel. Zon, maan, planeten en sterren
volgen een volmaakte cirkelgang. Door het licht van de zon worden alle
dingen op aarde zichtbaar, wordt de dag gewekt uit de schoot van de
nacht. En in de avond wacht de maan met lange wimpers en vloeit het
ooglicht van de zon in de holte van de nacht, waarin het leven zijn
scherpe vormen verliest. Mooi en lelijk, licht en zwaar, lang en kort,
zijn en worden, volheid en leegte rusten in elkaar. Waarheen je ook
kijkt, wat je ook ruikt, hoort, tast of proeft, waar je ook je voeten
neerzet, overal is het ene. Iedere gedachte, ieder woord, iedere daad
vormt een ragfijne draad in het glinsterend web van het leven. Wever en
weefsel openbaren de harmonie der sferen, waarin onophoudelijk de
grondtoon van het ene klinkt en wanklanken niet bestaan.
Al zou je alle hemellichamen zien, maar niet je eigen kleine heelal, dan
ben je ziende blind. Al zou je alle tonen en trillingen der sterren
horen, maar niet de grondtoon van al wat is, dan ben je horende doof. De
harmonie der sferen wordt pas beleefd als je het hoofd in het hart
legt, openstaat voor de geur van liefde. Als de nachtegaal zijn
schoonste lied zingt voor de open vensters van je ziel, maar jij sluit
je innerlijk af, hoe zou je zijn hemelse klanken kunnen horen? Al zouden
duizend hemelsgeurende struiken je omringen, maar je geest verlangt de
geur van de wereld, hoe zou je de geur van de hemel kunnen ruiken? Al
zou de beroemdste dirigent ter wereld voor jou alleen een schitterend
concert uitvoeren met de beste muzikanten en de mooiste instrumenten,
maar je oren zijn afgestemd op het lawaai van de wereld, hoe zou je de
harmonie der sferen kunnen horen?
De wereld der mensen is vol valse klanken. Soms horen zij die anderen
willen leiden maar al te graag zichzelf. Ze zijn het evenwicht tussen
hemel en aarde kwijtgeraakt, wijzen een weg die ze zelf zoeken. Het
lawaai van de wereld heeft de stilte uit het hart verdreven. De klank
van al wat is wordt niet gehoord. Hoevelen kennen maat en getal, die de
banen van de hemellichamen bepalen? Wie ziet de schoonheid van het leven
nog? De meetlat van het ene kent geen begin of einde. De passer die op
het hemeldoek van de ruimte de cirkel trekt van de tijd, heeft
eeuwigheid als ondergrond. De driehoek waarin scheppingskracht, wil en
wijsheid samenkomen, rust in het onmetelijke vierkant van bouw, waarop
de zuilen van de schepping rusten. Pas als de ziel tot rust komt in de
stem van de stilte, weerspiegelt ze dag en nacht het al, is ze als een
verstild meer in een vallei. Maar zodra de wind van begeerte opsteekt op
het kalme water van de ziel, raakt de ziel vertroebeld, richt ze haar
blik op de wereld der veranderingen, levert ze zich over aan de echo van
gestorven woorden, die als dode narcissen op oevers van beperking stil
vergaan, daar waar alle bloemen sterven, het vuur van de liefde dooft,
het oorspronkelijke gelaat van licht verandert in een gezicht van
duisternis, de ziel vreemdeling wordt van zichzelf, het leven versteent,
de zevensnarige lier van liefde niet meer wordt bespeeld. Geen
sterrenkijker die de harmonie der sferen ontdekt. Geen signaal dat de
ruimte in wordt gezonden, openbaart de grondtoon van het bestaan. Alleen
de verstilde ziel kan de grondtoon horen, die de ontelbare snaren van
de harmonie der sferen bespeelt.
Als je ademt vanuit de grondtoon van het leven, beseft dat alles met
alles verbonden is, dat in je kleine heelal het hart klopt van het grote
heelal, dat iedere ster alle andere sterren weerspiegelt, dat in één
dauwdruppel heel de hemel samenvloeit, in één korrel graan heel de oogst
verborgen is, in één druppel water alle oceanen stromen, in één mens
heel de mensheid is, ervaar je de harmonie der sferen. Als je losstaat
van lof en blaam, van aanzien en geld, als je leeft als een rots,
onaantastbaar voor de stormwind, en de weg van innerlijke vrede volgt,
ademt de harmonie der sferen door heel je ziel, glijdt spot van de
wereld van je af, zoals een meeuw het schuim van de zee met één beweging
afschudt, maar niets van zijn glans verliest.
Velen willen dirigeren, maar missen de stemvork van het leven, kennen de
grondtoon niet van het bestaan. Hun geest is een luidruchtige fanfare
waarin geen ruimte is voor de harmonie der sferen. Maar wie de stem van
de stilte hoort, vol liefde alles schouwt, de blik aandachtig naar de
hemel richt, het licht ziet dat ontelbare sterren doorstraalt, beleeft
de harmonie der sferen. Alles verschijnt en verdwijnt volgens de grote
wet. Alles bevindt zich op de juiste afstand van elkaar, zodat steeds
meer liefde op kan bloeien. Het grote en het kleine omhelzen elkaar
zonder grens. Voor het oog dat ziet is de machtige ceder niet groter dan
het kleinste mosje. Lelijk en mooi ontstaan door de versluierde blik
waarmee je naar de wereld kijkt.
Het wonder van stromend water, het witte wolkenspel aan de azuren hemel,
het sterrenschrift van de nachtelijke hemel, het vuur dat zingen en
dansen kan, helen en verbranden, de dans van triljoenen lichaamscellen,
het geheim van de adem, het hart dat vanzelf klopt, het stille samenspel
van de zintuigen, het ritme van de seizoenen, het kiemend zaad, de
warmte en de zwaartekracht, de plotselinge beweging van een school
vissen, de majesteit van de besneeuwde bergtoppen, het ontroerende
vergezicht, wie is in staat de duizenden geheimen van wijsheid en
harmonie te doorgronden, het wonder van de ene snaar die alle snaren in
het heelal bespeelt? Knap is het verstand van de mensen, dik zijn de
boeken van hun afbladderende kennis.
Verstand dat zichzelf roemt is een wanklank die verhindert dat de
harmonie der sferen ervaren wordt. Alleen de ziel die als een witte
lelie openstaat voor de smetteloze ochtenddauw van het ene ontvangt de
klank der klanken. Eén ervaring van het ene overtreft de kennis van het
vele. Wie veel dingen kent maar niet weet van het ene, weet niets. Eén
hemelse dauwdruppel die het hart beroert, bevat meer wijsheid dan een
oceaan van kennis in het hoofd. Wie zich voordoet als een trotse koning
die alles weet, is een bedelaar, onwetend dat de harde klank van kennis
in het hoofd niet huwt met de zachte klank van wijsheid in het hart.
Zijn trots is een beslagen ruit, waardoorheen schoonheid en harmonie
niet kunnen worden gezien. De trotse mens lijkt op een pauw die zijn
schitterende staart met duizend blauwgouden ogen door het stof der
wereld sleept. Zoals de pauw graag zijn prachtstaart toont, zo toont de
trotse mens graag zijn glinsterstaart van kennis. Als hij die ritselend
openvouwt en luid zijn pauwenkreet laat klinken, zijn alle ogen van zijn
staart gericht op zichzelf, blind voor de harmonie der sferen. Maar wie
met een hemels oog de schoonheid van de opengevouwen pauwenstaart
beziet, ziet de harmonie der sferen. In de handen van trotse koningen en
koninginnen der kennis worden zelfs de mooiste pauwenveren gerafelde
waaiers.
Wil je de harmonie der sferen proeven, laat dan gebed het maagdelijk
rijstpapier zijn waarop het riet der stilte zijn melodieën schrijft.
Niet het uiterlijk oor dat gericht is op wereldse klanken hoort de
harmonie der sferen, maar het innerlijk oor van de ziel, dat is
afgestemd op verheven klanken. Pas als de lentebries van liefde de wind
van onrust over het water van de ziel kalmeert, ademt stilte door je
heen, wordt het woord vlees in de tempel van je geest, wordt de eeuwige
klankharmonie gehoord, daalt de hemel af in al je zintuigen. Maar bij
talloze mensen zijn de zintuigen op hol geslagen paarden, die in een
wilde rit de koets van het lichaam over een wereld vol lawaai sleuren.
De afgrond die nadert zal hen vanzelf tot zwijgen brengen. De
paukenslagen van onvrede klinken luider en luider. Nog maar even en het
lawaai van de wereld zal uiteenspatten en een overweldigende stilte zal
haar sluier van genezing over de aarde spreiden. Nog maar even en de
grote stilte neemt alles terug in haar onmetelijke schoot. De gouden
dageraad van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal zichtbaar worden
voor hen die kunnen zien. Een gouden regen van wijsheid zal afdalen
vanuit de sterren. Maar zij die in de bedompte concertzaal van het ik de
dirigeerstok van zelfzucht blijven zwaaien, zullen hun eigen wanklanken
horen weerkaatsen tegen de wanden van vergane tijd, totdat hun ziel de
toon der tonen hoort, het eeuwige woord herkent in de harmonie der
sferen. Laat stilte spreken in het tabernakel van je hart. Beluister
stilte in de adem van het leven. Hoor het eeuwige woord van vóór de
eerste dageraad, het woord dat alles omvat en doordringt, het woord van
liefde, grondtoon van de harmonie der sferen.’
Zacht klonk de serene muziek van een lier, maakte zich los van de zeven
snaren, zweefde als een dans van klanken over het gras vol bloemen.
Madeliefjes, klaver, goudsbloemen en wilde margrieten glansden in het
notenschrift van avondlicht. Een hemelse stem zong voor dieren en
mensen. Stenen kwamen tot leven. In de verte het ruisen van een beekje,
dat de wereld van de dood tot zwijgen bracht.
© Marcel Messing