Ik zeg U dat de kinderen van gisteren nu ronddwalen op de begrafenis van de tijd die zij voor zichzelf
hebben geschapen. Zij klampen zich vast aan een verrot stuk touw dat spoedig breken zal, waardoor ze in een vergeten
afgrond zullen vallen. En ik zeg U dat zij in huizen wonen die wankele fundamenten hebben. Als de storm begint te razen en
dat zal niet lang meer duren, dan storten hun huizen boven hun hoofden in en wordt het tot hun graf. Ik zeg U dat al hun
gedachten, hun woorden, hun twisten, hun liederen, hun boeken en al hun werken niets anders zijn dan ketenen die hen
hinderen, omdat ze te zwak zijn om het gewicht ervan voort te slepen.
Maar de kinderen van morgen zijn degenen die door het leven
geroepen worden, en zij volgen deze roep met vaste tred
en geheven hoofd. Zij vormen het ochtendgloren van de nieuwe
grenzen. Rook zal hun blik niet vertroebelen en gerinkel
van ketenen zal hun woorden niet overstemmen. Zij zijn met
weinigen, maar het verschil is zo groot als tussen een
graankorrel en een hooiberg. Niemand kent hen, maar zij kennen
elkaar. Zij zijn als bergtoppen die elkaar kunnen zien
en horen en niet als grotten, want die kunnen dat niet. Zij zijn
als het zaad dat door Gods hand in het veld wordt gestrooid,
en dat uit zijn dop barst, en dan zijn jonge bladeren wuiven laat
in het aangezicht van de zon. Het zal uitgroeien tot een
machtige boom die met zijn wortels tot in het hart van de Aarde
reikt, en met zijn takken tot hoog in de hemel.
Kahlil Gibran.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten