Eens in het woud word ik stiller dan de stilte,
geen wereld roert mij meer
maar wat de wereld schept
het diepteveld waarin ikzelf beweging ben
de zee van zijn en worden waar al uit bront en trilt,
schuift in de plaats van een beperkend weten
en is het enig groot bewustzijn
dat van een woud en van een wandelaar
nog overschiet.
Geen denken meer, geen beelden meer,
geen voelen en geen willen,
alleen gedreven zijn, alleen een open zijn
voor wat universeel en tijdloos
een na een de korrels tijd vereeuwigt
en telkens met een wereld ongeboren liefde
(strengeling van al met al)
zacht en ontgrensd verblindt.
Alleen het groen dringt in mijn vleeslijk oog nog door
maar kaatst in diepere lagen als turkoois en esmerald.
Daarna verschijnt weer iedere tak en blad
zoals een oog dat ziet ze ziet
maar wonderbaar volledigd:
ze zijn en ze zijn niet in één.
Als uit het woud ik treed
staar ik verwonderd naar vertrouwde weiden, velden,
verbaasd dat honderd jaar voorbij niet gingen.
Eens kan het woud ik derven.
Het groot bewustzijn heeft geen plaats.
Woud, stad of speldekop
zijn dan gelijk.
Erik van Ruysbeek
Wat een prachtig gedicht!
BeantwoordenVerwijderen