"Ik zeg U dat de kinderen van gisteren ronddwalen in een stervend tijdperk dat zij voor zichzelf hebben geschapen.
Zij klampen zich vast aan een verrot stuk touw dat spoedig zal afbreken waardoor ze zullen wegglijden in een afgrond van vergetelheid.
Ik zeg U dat zij wonen in huizen met een zwak fundament. Als de storm giert - en dat staat te gebeuren - stort hun huis boven hun hoofden in en wordt hun graf.
Ik zeg U dat al hun gedachten, hun woorden, hun twisten, hun liederen, hun boeken en al hun werk niets anders zijn dan ketenen die hen remmen, omdat ze te zwak zijn om de last te trekken.
Zij klampen zich vast aan een verrot stuk touw dat spoedig zal afbreken waardoor ze zullen wegglijden in een afgrond van vergetelheid.
Ik zeg U dat zij wonen in huizen met een zwak fundament. Als de storm giert - en dat staat te gebeuren - stort hun huis boven hun hoofden in en wordt hun graf.
Ik zeg U dat al hun gedachten, hun woorden, hun twisten, hun liederen, hun boeken en al hun werk niets anders zijn dan ketenen die hen remmen, omdat ze te zwak zijn om de last te trekken.
Maar de kinderen van morgen zijn degenen die door het leven geroepen zijn en zij volgen het met vaste tred en hooggeheven hoofd.
Zij vormen de ochtendstond van ongerepte en nieuwe grenzen; geen mist zal hun blik vertroebelen en geen gerammel van ketenen zal hun stemmen doen verstommen.
Zij zijn met weinigen, maar het verschil is als een graankorrel en een hooischelf.
Niemand kent hen, maar zij kennen elkaar.
Zij zijn als de bergtoppen die elkaar kunnen zien en horen - niet als de holen, die kunnen niet zien en horen.
Zij zijn het zaad gestrooid door Gods hand in het veld, openbarstend en wuivend met de bladeren van het jonge gewas in het aangezicht van de zon.
Het zal uitgroeien tot een machtige boom; geworteld in het hart van de Aarde en zijn takken groeiend tot hoog in de hemel."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten